Wandeling door het Bezuidenhout van de schrijver Ferdinand Bordewijk (1884 -1965)
Uit : José Buschman, F. Bordewijk. Een Haagse wandeling. (Amersfoort, 2015)
Het Bezuidenhout is in de herinnering onlosmakelijk verbonden met het bombardement aan het einde van de Tweede Wereldoorlog, dat de wijk grotendeels wegvaagde en haar voorgoed van haar deftige, negentiende-eeuwse karakter heeft beroofd. Op 3 maart 1945 verschenen vijftig bommenwerpers van de Britse Royal Air Force boven Den Haag, op zoek naar de V2-lanceerinrichting in het Haagse Bos. Het zicht was slecht en men besloot tot het blind afgooien van de vijfhonderd-ponds bommen, in de veronderstelling dat het Bezuidenhout ontruimd zou zijn. Een fatale vergissing, die ruim 500 mensen het leven kostte en 230 zwaargewonde slachtoffers maakte. Mede door de harde wind en een tekort aan blusmateriaal liep de schade op tot 3300 geheel verwoeste en 1200 zwaarbeschadigde woningen. Meer dan twaalfduizend mensen raakten dakloos.
In 1904 betrok de familie Bordewijk in april deze nieuwe woning en begon Ferdinand op 20 september aan een rechtenstudie te Leiden. Hij zou er acht jaar over doen en bleef al die tijd bij zijn ouders in Den Haag wonen. Dagelijks legde Ferdinand per trein de reis naar Leiden af. In 1906 zakte hij voor zijn kandidaatsexamen. Zijn broer Hugo, die eveneens rechten gestudeerd had, was in 1905 cum laude gepromoveerd en werd later hoogleraar aan de Universiteit van Groningen.
Vanaf 19 oktober 1906 stond de familie Bordewijk op dit adres ingeschreven. Vijf jaar zou ze het hier uithouden. Gedurende die periode studeerde Ferdinand gestaag verder voor zijn doctoraal rechten. Tijdens zijn studie openbaarde zich Bordewijks literaire passie. Hij debuteerde in 1910 in het weekblad Eigen Haard met het liefdesverhaal ‘In ballingschap’. Later heeft Bordewijk enige herinneringen aan zijn medestudenten opgehaald:Waar ik van houd is een discussie met hen die zich bescheidenlijk leken noemen, terwijl zij kunstgevoelig en kunstminnend zijn, belangeloos en eerlijk. Ik heb er in mijn studententijd vier gekend. Drie zijn er overleden, met de vierde is mijn contact door allerlei omstandigheden beperkt geworden. Zij hebben geen van vieren iets voor later geschapen, maar ik heb van onze onderlinge gesprekken veel geleerd, en als ik aan die uren, doorgebracht op verschillende, steeds eenvoudige kamers terugdenk, is het met erkentelijkheid en enige weemoed.
(Haagse mijmeringen, XI, 59)
Op dit adres — het laatste waar hij samen met zijn ouders woonde — ontmoette Bordewijk in oktober 1911, hij was toen zevenentwintig, zijn latere vrouw, Johanna Suzanna Hendrina Roepman. Johanna, geboren op 4 augustus 1892 te Rotterdam, was op haar twaalfde, op 21 april 1904, met haar ouders naar de Wilhelminastraat 11 verhuisd. Zij was de dochter van apotheker Maarten Adrianus Roepman en zijn vrouw Elisabeth Ringlever. Na de middelbare school ging Johanna Engels studeren. Tegelijkertijd volgde zij een cursus aan de tekenacademie. Twee maanden na de eerste ontmoeting — Bordewijk had net zijn doctoraal behaald — volgde al de verloving. Bijna drie jaar zou de verlovingstijd duren, aangezien Bordewijk eerst nog wilde promoveren. Die promotie — een verdediging van vierentwintig stellingen — vond plaats op 3 mei 1912.
Direct na het behalen van zijn doctorstitel solliciteerde Bordewijk met succes naar de functie van archiefmedewerker bij de Eerste Nederlandsche Verzekering-Maatschappij aan de Prinsessegracht 13 in Den Haag. Pas in januari 1913 schreef hij zich in als advocaat aan de balie te Rotterdam, waar het hem ook lukte een plaats op een advocatenkantoor te bemachtigen. Deze vestiging — aan de Boompjes 10b — heeft model gestaan voor het advocatenkantoor in Karakter. Zes jaar nadien zou hij zich als zelfstandig advocaat vestigen in Schiedam.
De stap naar een eigen huishouden kon echter al eerder worden gezet. Op 1 augustus 1914 vertrok vanuit het ouderlijk huis van Johanna de huwelijksstoet. Twee gelijkgestemde zielen, zo schreef Johanna later, hadden elkaar gevonden.
(J. Bordewijk-Roepman, ‘De andere facet’, in: Over F. Bordewijk. Een inleiding en een chronologie, geschreven portretten, essays en meningen. ’s-Gravenhage 1982, 17-28).
Drie jaar zou Bordewijk aan deze school verbonden blijven. De vergoeding was een welkome aanvulling op zijn advocatenhonorarium. Voor het schoolgebouw uit Bint heeft overigens niet deze school model heeft gestaan, maar de handelsschool aan het Van Alkemadeplein in Rotterdam, waar Bordewijk in 1918 les ging geven.
Genoeg ruimte dus voor opgroeiende kinderen, terwijl Bordewijk voor zichzelf een studiekamer inrichtte, waar zijn bibliotheek in opbouw een stijlvol onderkomen vond. Veel oorspronkelijke details van het interieur zijn nu nog te bezichtigen. Zo is de porte-brisée met glas-in-lood deuren op de parterre en op de eerste verdieping bewaard gebleven.
De voortuin bood uitzicht op de drukke spoorlijn. Bordewijk was een groot liefhebber van treinen en liet zijn kinderen zelfs ‘salueren’ als op zaterdag de Pullmann-Express voorbijraasde. Zelf spoorde hij dagelijks op en neer naar zijn kantoor in Schiedam ‘s Avonds na het eten las Bordewijk de krant en dronk één glaasje, alvorens het schrijfcahier weer te voorschijn te halen. Nick herinnerde zich hoe haar vader ’s ochtends om zeven uur het huis verliet om twaalf uur later weer thuis te komen. Als klein kind zag zij hem alleen in het weekend. Maar de lange zondagochtendwandelingen, opgeluisterd met veel bizarre verhaaltjes, maakten een hoop goed.
Toen de verkoop van de tweede en derde bundel Fantastische vertellingen (1923 en ’24) ook al tegenviel — de schrijver had de publicatie ervan zelf bekostigd —, werd het tijd voor een andere vorm. Tot dan toe had hij geschreven in een negentiende-eeuwse stijl, een mengeling van realisme en wollige woordenvloed. Nu ging hij over op een meer geconcentreerde, zakelijke stijl. Hij werd daarbij — evenals de dichter Hendrik Marsman — beïnvloed door De Stijl-beweging onder leiding van Theo van Doesburg, waarin gestreefd werd naar eenvoud en het samengaan van beeldende kunst, architectuur en literatuur. Ronde vormen en warme kleuren moesten plaatsmaken voor rechte lijnen en primaire kleuren. In de literatuur waren gemoraliseer en gepsychologiseer benevens dramatische volzinnen uit den boze. Korte scènes, weergave van feiten zonder uitleg, nuchterheid, zo luidde het credo. In die geest van Nieuwe Zakelijkheid ontstonden onder meer Blokken (1931) — een roman zo ‘Stijlistisch’ dat er zelfs geen persoon in voor komt — en Knorrende beesten (1934). Omdat het werk toch ook iets traditioneels behield, waren S. Vestdijk en P.H. Dubois zelfs van mening dat Bordewijk helemaal niet tot zakelijke auteurs gerekend kan worden.
In 1928 verhuisde Bordewijk met zijn gezin naar een nog ruimere woning, in de Tweede Van den Boschstraat. In het verhaal ‘Drie regenbogen’ duikt die straat op.
(Het eiberschild, VII, 642)
De schrijver zei later: ‘Karakter is mijn record, als ik mij zo mag uitdrukken. Het boek kwam in acht weken tot stand, gedeeltelijk bij mij thuis, in de avonduren, want overdag had ik mijn werk, gedeeltelijk op reis met mijn gezin in Engeland.’
De vertaling ervan in het Duits, uit 1939, vervulde Bordewijk met trots; hij mocht niet meer meemaken dat zijn roman in 1966 in het Engels werd vertaald. In 1998 ontving regisseur Mike van Diem een Oscar voor zijn filmbewerking van Karakter.

Vanwege de politieke dreiging in Duitsland werd op 27 juni 1936, op initiatief van onder anderen Menno ter Braak en E. du Perron, het Comité van Waakzaamheid opgericht.
Tientallen intellectuelen sloten zich aan. De Haagse afdeling van het Comité was spoedig, met ongeveer tweehonderdvijftig leden, de grootste van het land. Bordewijk ontbrak echter, waaruit echter niet geconcludeerd kan worden — aldus biograaf Reinold Vugs — dat Bordewijk enigerlei sympathie voor het gedachtegoed van Adolf Hitler had.
Op 10 mei 1940 scheerden de vliegtuigen laag over Den Haag. Nick herinnerde zich een halve eeuw later dat je de piloten kon zien zitten. Het gezin rende de straat op. Bordewijk was echter nergens te bekennen. Hij bleek een bad te zijn gaan nemen, ‘want je wist maar nooit of je daar voorlopig nog de kans toe kreeg’. De schrijver-advocaat was voorzienig en laconiek tegelijk.
Het gezin Bordewijk was inmiddels een hecht muziekgezelschap gaan vormen, dat dikwijls huisconcerten verzorgde. Vader Ferdinand stak als pianist en violist uit boven de middelmaat. Zoon Robert bespeelde de viool en dochter Nick had onder protest de cello toegewezen gekregen. Moeder Johanna, ten slotte, schitterde op de vleugel. In 1941 componeerde zij Rotonde, een opera in één acte. Bordewijk schreef het libretto, over Hotel Rotonde, destijds een paviljoen op de Scheveningse Pier waar cabaret- en variétévoorstellingen werden gegeven. De samenwerking verliep niet geheel zonder problemen. Soms, zo beschrijft Johanna, botste de literaire met de door haar beoogde muzikale sfeer. Dan werd er gezocht naar een oplossing die hun beider instemming had.
In 1941 verscheen de roman Apollyon, waarin notaris Ewijk — alter ego van Bordewijk — naast zijn beroep voor zijn plezier schrijft en een teruggetrokken leven leidt. Net als zijn schepper rookt hij pijp en houdt hij van César Franck, Dickens, architectuur en vervallen buurten. Tegen Rico Bulthuis bekende Bordewijk eens spijt van deze roman te hebben, omdat hij vond dat een schrijver eigenlijk niet te veel van zichzelf in zijn werk moest laten zien.
Bordewijk weigerde zich in 1942 aan te sluiten bij de Kultuurkamer, waarvan de Haagse afdeling overigens was gevestigd in het huis naast hem in de Tweede Van den Boschstraat. De huisbewaarder was een nsb’er, die later als enige van deze straat bij het bombardement zou omkomen. Ook Johanna meldde zich niet aan en liet weten dat zij niet meer componeerde. In werkelijkheid schreef ze in die jaren maar liefst veertien composities, daarbij inbegrepen de opera Rotonde. Tevens nam het gezin onderduikers in huis en ontfermde Johanna zich over behoeftigen, aan wie zij in de hongerwinter onder andere bloembollen verstrekte. Nick zou ver na de oorlog voor haar aandeel hierin het Verzetsherdenkingskruis ontvangen. Zij was in 1943 getrouwd met Willem Herfst, advocaat te Leiden.
Een welkome afleiding waren de literaire avondjes die in huize Bordewijk georganiseerd werden. De opbrengst aan entreegelden ging naar het kunstenaarsverzet. Vestdijk was ooit een van de bezoekers. In een terugblik op de sombere oorlogstijd, waarin hij ook nog Eiken van Dodona (1946) en Bij gaslicht (1947) voltooide, schrijft hij: ‘De bezetting heeft mij in deze werkzaamheid niet belemmerd.’
Op 3 maart 1945 kwam er een abrupt einde aan het familieleven. De fraaie woning aan de Tweede Van den Boschstraat overleefde het bombardement op het Bezuidenhout niet. Nick herinnerde zich later: ‘Ik was thuis met mijn ouders, toen een voltreffer in onze tuin terechtkwam. We zijn onder het puin uit gekropen en te voet naar Leiden gevlucht. Alles was weg. Ook waardevolle schilderijen, de prachtige muziekbibliotheek en onze instrumenten.’
Vele malen zou Bordewijk over het bombardement schrijven. In onder meer Haagse mijmeringen beschreef hij het bombardement:
Tijdens de laatste en zwaarste aanval stond ik voor de ingang van onze kelder, waar ik, in tegenstelling tot de anderen mij niet recht in waagde. En ik zag de woning gelijk een wisseling van decor bij open doek.
‘Wij zitten gelukkig niet bij de pakken neer, zijn in tegendeel dol blij dat onze afschuwelijke oosterburen hier verdwenen zijn, gunnen hun van harte het slechtste wat zich laat denken .’
Na de bevrijding bivakkeerde Bordewijk, tot de treinen weer regelmatig reden, tijdelijk te Schiedam, waar hij de advocatenpraktijk samen met zijn zoon Robert voortzette. Johanna verbleef zolang in een flat in Den Haag. Enige maanden later betrok het echtpaar Bordewijk een woning aan de Nieuwe Parklaan.
Heeft u extra informatie, foto’s, film of verhalen stuur dan als je blieft email naar geheugen@bezuidenhout.nl