HET DRAMA VAN HET BEZUIDENHOUT
Door dhr Lodewikus Johannes Maria Kies
“BIJ ELKE STAP DIE IK DOE WORDT DE CHAOS GROTER”
3 maart 1945 was de verjaardag van vader. Om negen uur ’s morgens klonk er alarm in de telefooncentrale. Bezuidenhout werd gebombardeerd. Alles in het oude gebouw dreunde en kraakte. Luchtalarm en enorm lawaai. Binnen de kortste keren kon je boven alle daken rookwolken zien opstijgen.
Eerste van den Boschstraat voor het bombardement (met pijl naar Bakkerij Kies)
Direct dacht ik aan thuis. We woonden daar. Jas aan en de telefooncentrale uitgelopen naar Bezuidenhout. Bij de 1e van den Boschstraat was het een vlammenzee, ik kon er dus niet door. De banketbakkerij van oom Piet in de 1e van den Boschstraat bleef overeind maar werd wel doorgeblazen en brandde geheel uit. In een zijstraat erachter kon ik nog lopen. Tot mijn verbazing waren ze midden op straat bezig een getroffen paard van z’n hoofd te ontdoen. Een ander probeerde er stukken vlees af te snijden. Dit alles terwijl overal de boel in brand stond of vlamvatte.
De meeste ruiten waren door explosies gesneuveld, de gordijnen wapperden naar buiten en die vatten vlam waardoor het vuur steeds verder om zich heen greep. Twee oude mensen probeerden vanaf de derde etage, meubels en andere bezittingen naar beneden te gooien. Wij schreeuwden dat ze naar beneden moesten komen, maar ze riepen alleen maar: “m’n spulletjes”. Ze hadden echter niet in de gaten dat de gehele benedenverdieping al in brand stond. De rest laat zich wel raden. Via de 1e van den Boschstraat en de Charlotte de Bourbonstraat ben ik naar de Schenkkade gelopen. Alles stond ook daar in brand. Ik moest helemaal uitwijken naar de tramrails van de blauwe tram, rechts onder het Schenkviaduct door, zo heet was het. Alle huizenblokken die toen nog stonden, waar nu de hoge gebouwen van de Nationale Nederlanden en de PTT staan, vormden een vuurzee. Ook verder op de Schenk was vuur.
Ik besloot om via het spoorviaduct naar Voorburg te gaan en dan weer onder het viaduct Laan van Nieuw Oost-Indië naar ons huis te lopen om te zien hoe het daar zou zijn. De hele, huidige Prinses Beatrixlaan (toen nog Adelheidstraat), lag vol met lijken. Redders hadden die daar neergelegd. Maar de hitte en vonken deden ze daar ook weer in brand vliegen. Door al die dingen ging ik rennen, want voor thuis vreesde ik het ergste. Ik kreeg het gevoel dat ik als enige van de familie nog in leven was. De rest was immers thuis.
Het viaduct over de Laan van Nieuw Oost-Indië was helaas voor iedereen afgesloten. Duitsers stonden op de spoorlijn en politie stond onder het viaduct. In verband met mogelijke plunderingen mocht niemand Den Haag in. Daar stond ik dan. Tenslotte ben ik toch over de spoorlijn geslopen en via de Loolaan naar de Usselincxstraat. Het huis stond er nog. In de omgeving was slechts glasschade. Niemand deed open. Alles was totaal uitgestorven. Een sleutel had ik niet, die gaf vader nooit uit handen. Ten einde raad maar naar oom Chris in Rijswijk gelopen, in de hoop dat hij wist waar iedereen was. Daar aangekomen heerste ook daar grote verslagenheid. Hij wist niets over z’n broer Leo . Ik kreeg te eten. Een gelatineachtige pudding. Iets anders hadden ze niet. Het vulde in ieder geval m’n buik. Na daar geslapen te hebben ben ik de volgende dag weer naar de Usselincxstraat gegaan waar ik nu wel mensen tegenkwam. Volgens hen waren de meeste bewoners naar het kerkje in Voorburg gevlucht. Daar aangekomen bleek er niemand van mijn familie te zijn. Men gaf mij de raad om naar Leidschendam te gaan. Veel mensen waren daar naartoe geëvacueerd. Ik ben daar lopend naartoe gegaan zonder precies te weten waar te moeten zoeken. Iemand zei: “in de Damstraat zitten ook Hagenaars, een groot gezin bij een notaris en de buren aan weerskanten verdeeld”. En ja hoor, daar vond ik ze levend en wel weer terug. Ze hadden de bovenachterkamer op de 1e verdieping ter beschikking. Ik merkte dat moeder ziek was. Ze was hevig aan de diarree en dat zonder kleren of verschoning, want ze waren in paniek gevlucht.
Joke was, terwijl het bombardement begon, onderweg naar haar werk. De bommen vielen om haar heen, waarna ze een huis in de Louise de Colignystraat is binnengevlucht. Ze was zo slim om in een deurpost te blijven staan. Alles om haar heen stortte in, waardoor ze ineens buiten stond. De bewoners, oude mensen, waren verdwenen onder het puin. Daarna is ze richting huis gevlucht en met de rest naar Leidschendam gegaan. Dagen na het bombardement werden er overal mensen onder het puin vandaan gehaald. Sommigen, door de hitte, zo klein als mummies. Anderen werden uit kelders gehaald waar ze hadden geschuild. Vaak was het huis boven de kelder ingestort waardoor mensen gevangen zaten of was de kelder volgelopen met water en vonden de bewoners en heel veel “onderduikers” de dood. Toch raakte je door dit alles steeds minder geschokt, de honger nam steeds ergere vormen aan. Er vielen echt mensen gewoon dood neer op straat.