Dhr. Klint

Haagsche Courant 2 maart 1995: Alleen de trap restte

Door Jan Klint

Voor mij kwam het bombardement op het Bezuidenhout al een dag eerder dan die 3de maart 1945. Misschien is dat nu, vandaag precies vijftig jaar later, wel mijn redding geweest. Nooit zal ik dat echter te weten komen.

Die 2de maart 1945 herinner ik mij – in flarden weliswaar – nog als de dag van gisteren. Met mijn ouders woonde ik, ruim zeven jaar oud, 2-hoog in de Theresiastraat, hoek Van Linschotenstraat. Op de andere hoek was een groentezaak gevestigd. De eigenaar daarvan vond ik, had altijd zo’n mooie vrachtwagen, met van die fraaie rolluiken. Wij woonden boven, zoals dat toen in de buurt heette, de ‘kleine’ Slootweg. In het Bezuidenhout had je namelijk twee Slootwegs. De grote slagerij met die naam was, meen ik, te vinden aan de Theresiastraat.

Ons huis maakte deel uit van een blokje van negen panden. Met een stenen trap bereikte je een portiekje, waar zich onze voordeur en die van de buren op eenhoog bevonden. Diezelfde stenen buitentrap met het portiek komt dezer dagen regelmatig terug in mijn gedachten. Nog steeds herinner ik mij de vondst in datzelfde portiek je van een handjevol tulpebollen. Een onbekende man had in die oorlogsjaren aangebeld en mijn moeder om eten gevraagd. Bij gebrek aan beter als bijvoorbeeld aardappelschillen at je destijds ook tulpebollen; in sommige gevallen een traktatie. Dus gaf mijn moeder de man wat van die bollen.

Ik herinner mij nog alsof het gisteren gebeurde hoe ontzettend kwaad ik was toen ik een half uur later naar buiten ging om daar met vriendjes te spelen en ik de tulpebollen zag liggen. Toen, zo bedacht ik mij eerst jaren later, had ik met ondankbare mensen te maken. Ik kon het als kind niet begrijpen dat er nog mensen waren die in die situatie – vrijwel iedereen had voortdurend honger – tulpebollen te min vonden.

Zilveren vaasje
Terug naar die 2de maart 1945. Waarvan mij slechts flarden zijn bijgebleven. Bij een (zoveelste) poging Duitse lanceerplaatsen in het Haagsche Bos onder vuur te nemen lieten Britse piloten hun bommenlast op de verkeerde plaatsen terecht komen. Zoals vlakbij ons huis. Ik herinner mij nog van die dag een hoop lawaai, geschreeuw, sirenes, gegil, gehuil, en vooral véél branden en kapotte huizen. Ik weet nog dat mijn moeder – vader die in dienst was van de Haagse Duinwaterleiding, was op zijn werk in Scheveningen -, schreeuwde dat ik mijn beer moest pakken. Ook herinner ik mij nog dat ik mijn zilveren lepelvaasje mee griste. Een ouderlijk cadeau, gekregen bij m’n geboorte. Mijn moeder stopte haastig wat bezittingen in een sprei, waarna wij ons huis én de Theresiastraat uitrenden.

Als ik nu mijn ogen sluit, hoor en zie ik in mijn herinnering weer de ellende van die dag. Maar een volkomen zwart gat is hoe ik toen, die 2de maart 1945, uiteindelijk vanuit het Bezuidenhout bij mijn vader in Scheveningen terecht ben gekomen. De volgende dag was van af het terrein van de Duinwaterleiding goed te zien dat het Bezuidenhout onder vuur werd genomen en dat er enorm veel branden woedden. Maar water daar in werkelijkheid aan de hand was, dat drong toen nog niet echt door, wel op 4 maart, toen mijn vader besloot om per fiets terug te rijden naar de Theresiastraat hoek Van Linschotenstraat. Om te kijken was er van ons huis over was. Ik weet nog hoe intens droevig hij keek toen hij terugkeerde. “Alleen de stenen trap staat er nog. En bovenaan de trap hangt het verbrande gasfornuis”, zei hij. Meer had hij op dat moment niet te vertellen. Het was helemaal mis met hem. Mijn moeder probeerde hem en mij te troosten. We waren in een klap (vrijwel) alles kwijt geraakt, maar gelukkig: we lééfden nog. 

Groenteboer

Natuurlijk ben ik de afgelopen tientallen jaren talloze keren in mijn auto door de Theresiastraat gereden. Zoekend naar een zijstraat die nooit meer is teruggekomen. Hoezo Van Linschotenstraat ? Verleden tijd, die Van Linschotenstraat. De groenteboer op de hoek is inmiddels ook verdwenen en zijn winkel heeft plaatsgemaakt voor een zaak in religieuze artikelen.

Vorige week ben ik voor het eerst sinds het einde van de oorlog op diezelfde plek gestopt en uit mijn auto gestapt. Dáár woonde ik, tot 3 maart 1940. En ik realiseerde mij dat ik wellicht door een wonderlijk toeval -een fout van Engelse vliegers – nu nog leef. In tegenstelling tot meer dan 500 anderen die bij de ramp in het Bezuidenhout omkwamen.

Ook mijn beer leeft niet meer. Wel kijk ik thuis nog bijna elke dag naar dat zilveren lepelvaasje. Alsof we elkaar wat te vertellen hebben…